Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6660

Datum uitspraak2004-08-11
Datum gepubliceerd2004-08-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0300370
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toereikendheid volmacht. Onderzoeksplicht.


Uitspraak

Arrest d.d. 11 augustus 2004 Rolnummer 0300370 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: Emmaplein Real Estate B.V., gevestigd te Groningen, appellante, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: Emmaplein, procureur: mr J.V. van Ophem, voor wie gepleit heeft mr J.D. Leerink, advocaat te Groningen, tegen Eemsland B.V., gevestigd te Groningen, geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: Eemsland, procureur: mr P.R. van den Elst, voor wie gepleit heeft mr J.P. van Stempvoort, advocaat te Groningen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussenvonnis uitgesproken op 14 mei 2003 door de rechtbank te Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 30 juli 2003 is door Emmaplein hoger beroep ingesteld van genoemd tussenvonnis met dagvaarding van Eemsland tegen de zitting van 20 augustus 2003. De conclusie van de memorie van grieven luidt: "te vernietigen het vonnis, op 14 mei 2003 onder registratienummer 57289/rolnummer HA ZA 02-184 door de Rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende, bij arrest zal oordelen dat Eemsland alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen op Emmaplein Real Estate B.V., althans dat het Hof die vorderingen alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Eemsland B.V. in de kosten van beide instanties". Bij memorie van antwoord is door Eemsland verweer gevoerd met als conclusie: "tot afwijzing van de vordering, bevestiging van het vonnis a quo, eventueel onder verbetering van gronden, met terugverwijzing van de zaak naar de Rechtbank Groningen, alles met veroordeling van Emmaplein Real Estate B.V. in de kosten van beide instantiën". Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Door Eemsland is ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep een akte bewijsaanbieding(en) genomen. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven Emmaplein heeft meerdere grieven opgeworpen, waarvan twee afzonderlijk genummerd. De beoordeling Het geschil 1. Tussen partijen is - in essentie - in geschil of Eemsland de door de heer [vertegenwoordiger appellant] (hierna: [vertegenwoordiger appellant]) bij brief van 27 januari 2000 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) namens Emmaplein gedane "bieding" van fl. 12.000.000,- mocht opvatten als een aanbod - zónder clausulering wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden - in de zin van art. 6:217 lid 1 BW, en bovendien mocht aannemen dat [vertegenwoordiger appellant] daarvoor een toereikende volmacht had, en zo ja, of de aanvaarding van dit bod door Eemsland bij brief van 12 december 2000, gelet op art. 6:221 lid 1 BW, tijdig is geschied. Partijen hebben ervoor gekozen om rechtbank en hof eerst te laten beslissen over de rechtsvraag of Emmaplein gebonden is aan het door [vertegenwoordiger appellant] - namens Emmaplein - gedane (beweerdelijke) aanbod d.d. 27 januari 2000. Met betrekking tot de vaststaande feiten 2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (1.1 t/m 1.12) van genoemd tussenvonnis d.d. 14 mei 2003 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen de hierna te bespreken, niet afzonderlijk genummerde grieven zijn gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot vorenbedoelde grieven zal worden overwogen. Als niet dan wel onvoldoende door Eemsland bestreden, zal het hof er voorts als vaststaand van uitgaan dat [vertegenwoordiger appellant] geen toereikende volmacht had om het beweerdelijk aanbod van fl. 12.000.000,- d.d. 27 januari 2000 namens Emmaplein te doen. 3. In noot 17 op bladzijde 8 van de memorie van grieven richt Emmaplein een grief tegen de wijze van formuleren door de rechtbank in rechtsoverweging 1.2 van het tussenvonnis waarvan beroep, alwaar - voor zover thans van belang - staat: "Bij brief van 13 januari 2000 heeft Emmaplein aan [makelaar van geintimeerde] laten weten (...)." Aan Emmaplein kan worden toegegeven dat deze weergave niet geheel zuiver is. Het hof zal deze zinsnede derhalve als volgt herformuleren: Bij brief van 13 januari 2000 (productie 3 bij de inleidende dagvaarding) heeft [vertegenwoordiger appellant] namens Emmaplein aan [makelaar van geintimeerde] laten weten, etc. Deze grief treft derhalve doel. 4. In noot 18 op bladzijde 8 van de memorie van grieven richt Emmaplein een grief tegen de volgende formulering door de rechtbank in rechtsoverweging 1.2 van het tussenvonnis waarvan beroep: "(...) is ondertekend door [vertegenwoordiger appellant], directeur", aangezien de rechtbank hiermee zou hebben kunnen bedoelen dat [vertegenwoordiger appellant] inderdaad directeur zou zijn. Nu Emmaplein ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd uitdrukkelijk heeft bevestigd dat [vertegenwoordiger appellant] zich directeur van Emmaplein mocht noemen, faalt deze grief. 5. In noot 20 op bladzijde 9 van de memorie van grieven richt Emmaplein een grief tegen de volgende formulering van de rechtbank in rechtsoverweging 1.2 van het tussenvonnis waarvan beroep: "Op 27 januari 2000 heeft Emmaplein aan [makelaar van geintimeerde] geschreven (...)." Deze grief slaagt op dezelfde grond als de grief in noot 17 (zie hierboven rechtsoverweging 3). Derhalve zal het hof deze zinsnede als volgt herformuleren: Op 27 januari 2000 heeft [vertegenwoordiger appellant] namens Emmaplein aan [makelaar van geintimeerde] geschreven, etc. (productie 4 bij de inleidende dagvaarding). 6. Ter aangehaalde plaatse richt Emmaplein eveneens een grief tegen de volgende formulering door de rechtbank in rechtsoverweging 1.2: "Ook deze brief (die van 27 januari 2000, toevoeging hof) is ondertekend door [vertegenwoordiger appellant], directeur (...)."Deze grief faalt op dezelfde grond als de grief in noot 18 (zie hierboven rechtsoverweging 4). 7. In noot 21 op bladzijde 9 van de memorie van grieven richt Emmaplein een grief tegen de weergave van het procesverloop, laatste alinea van het tussenvonnis waarvan beroep, alwaar de rechtbank in haar formulering van de te beantwoorden rechtsvraag spreekt van "het bod van haar directeur, de heer [vertegenwoordiger appellant]". Deze grief faalt op dezelfde grond als de grief in noot 18 (zie hierboven rechtsoverweging 4). 8. In noot 22 op bladzijde 10 van de memorie van grieven richt Emmaplein een grief tegen rechtsoverweging 1.12 van het tussenvonnis waarvan beroep, alwaar de rechtbank als vaststaand feit aanneemt dat [persoon handelend voor geintimeerde] in januari 2001 het Handelsregister opnieuw raadpleegde. Nu Emmaplein dit feit betwist, zal het hof hiervan niet als vaststaand uitgaan. Deze grief treft derhalve doel. 9. In noot 23 op bladzijde 10 van de memorie van grieven richt Emmaplein een grief tegen de volgende formulering van de rechtbank in rechtsoverweging 1.6 van het vonnis waarvan beroep:"(...) de onderhandelingen voorafgaand aan de brieven van 13 en 27 januari 2000 (...) werden namens Emmaplein gevoerd door [vertegenwoordiger appellant] (...)." Volgens Emmaplein is het woord "onderhandelingen" te zwaar voor het overleg dat heeft plaatsgevonden. Nu blijkens de gevoerde correspondentie de besprekingen tussen [makelaar van geintimeerde] namens Eemsland en [vertegenwoordiger appellant] namens Emmaplein in een zodanig stadium verkeerden dat er over en weer over voor de grond te betalen bedragen werd gesproken, acht het hof het woord onderhandelingen niet misplaatst. Derhalve treft deze grief geen doel. Met betrekking tot de genummerde grieven 10. De grieven I en II richten zich - in essentie - tegen het oordeel van de rechtbank dat Eemsland onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat aan [vertegenwoordiger appellant] een in dezen toereikende volmacht was verleend, zodat het litigieuze handelen van [vertegenwoordiger appellant] aan Emmaplein dient te worden toegerekend. De grieven lenen zich derhalve voor een gezamenlijke behandeling. 11. Het hof stelt het volgende voorop. Nu de rechtbank nog niet heeft beslist over de vraag of de brief van [vertegenwoordiger appellant] d.d. 27 januari 2000 een aanbod in de zin van art. 6:217 lid 1 BW bevat en zo ja, of dit aanbod door Eemsland door haar brief van 12 december tijdig is aanvaard, zal het hof daarvan thans veronderstellenderwijs uitgaan. Alsdan wordt de vraag actueel of [vertegenwoordiger appellant] Emmaplein met dit bod heeft kunnen binden. 12. Nu er tussen partijen als vaststaand van dient te worden uitgegaan dat [vertegenwoordiger appellant] geen toereikende volmacht had om het beweerdelijk aanbod van fl. 12.000.000,- d.d. 27 januari 2000 namens Emmaplein te doen, zal het hof beoordelen of Eemsland op grond van een verklaring van Emmaplein heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend (art. 3:61 lid 2 BW). Het hof overweegt dienaangaande het volgende. 13. [vertegenwoordiger appellant] was voorheen, in dienst van de gemeente Groningen, betrokken bij de ruimtelijke ordening, waaronder de ontwikkeling van de landbouwgronden van Eemsland. [directeur appellant] heeft [vertegenwoordiger appellant] in 1999 als directeur van Emmaplein aangesteld. [vertegenwoordiger appellant] kreeg van [directeur appellant] de bevoegdheid om in die hoedanigheid namens Emmaplein de onderhandelingen en overige besprekingen in het kader van de aankoop en de ontwikkeling van het onderhavige bedrijfsterrein te voeren, waarbij [directeur appellant] (bijna) volledig op de achtergrond bleef. [directeur appellant] stond toe dat [vertegenwoordiger appellant] voor de in dit kader te voeren correspondentie briefpapier van Emmaplein gebruikte. Voorts heeft [directeur appellant] noch gedurende de periode van onderhandelingen tussen [vertegenwoordiger appellant] en de makelaar van Eemsland, de heer [makelaar van geintimeerde] (hierna: [makelaar van geintimeerde]), voorafgaand aan de litigieuze bieding d.d. 27 januari 2000, noch tijdens de periode tussen bedoelde bieding en de aanvaarding door Eemsland op 12 december 2000, waarin regelmatig overleg plaatsvond tussen [makelaar van geintimeerde], [vertegenwoordiger appellant] en de gemeente Groningen, van enige beperking van de volmacht van [vertegenwoordiger appellant] doen blijken jegens Eemsland, ook niet nadat hij op 9 maart 2000 [vertegenwoordiger appellant] - met terugwerkende kracht tot 17 december 1999 - als gevolmachtigd directeur met een beperkte volmacht tot fl. 2.500.000,- in het Handelsregister heeft doen inschrijven. 14. Naar het oordeel van het hof zijn de hiervoor geschetste omstandigheden in beginsel voldoende om aan te kunnen nemen dat Eemsland op grond van "toedoen" van [directeur appellant] redelijkerwijze mocht aannemen dat aan [vertegenwoordiger appellant] een toereikende volmacht was verleend. Emmaplein voert een aantal omstandigheden aan die naar haar inzicht meebrengen dat géén sprake was van het door art. 3:61 lid 2 BW vereiste toedoen van [directeur appellant], dan wel dat Eemsland niet te goeder trouw was in de zin van genoemd artikel, welke omstandigheden het hof hierna zal bespreken. 15. Emmaplein stelt in dit verband dat in het Handelsregister voor een ieder duidelijk is gemaakt (en steeds duidelijk is geweest) wie (als enige) Emmaplein rechtsgeldig kon en mocht vertegenwoordigen bij het stellen van financieel belangrijke handelingen (met bijvoorbeeld zoals in casu aan de orde een belang van fl. 12.000.000,-), namelijk [directeur appellant], zodat Eemsland niet te goeder trouw is in de zin van art. 3:61 lid 2 BW (memorie van grieven sub 2.4). 16. Naar het oordeel van het hof is van de door Emmaplein gestelde duidelijkheid geen sprake. Tussen partijen staat immers vast dat ten tijde van het raadplegen van het Handelsregister door Eemsland omstreeks 20 januari 2000 - derhalve vlak vóór de "bieding" door [vertegenwoordiger appellant] op 27 januari 2000 - in het Handelsregister stond vermeld dat de bevoegdheid tot vertegenwoordiging alternatief toekwam aan de directie, de algemeen directeur, twee gezamenlijk handelende directeuren en aan iedere gevolmachtigde directeur. Deze omschrijving liet naar het oordeel van het hof de mogelijkheid open dat [vertegenwoordiger appellant], die zich directeur van Emmaplein mocht noemen en jegens Eemsland ook als zodanig optrad, (onbeperkt) bevoegd was als gevolmachtigd directeur, hetgeen temeer blijkt uit de boven reeds genoemde omstandigheid dat Emmaplein op 9 maart 2000 [vertegenwoordiger appellant] met terugwerkende kracht tot 17 december 1999 als - weliswaar beperkt - gevolmachtigde in het Handelsregister heeft laten inschrijven. De inschrijving in het Handelsregister zoals die luidde ten tijde van de litigieuze bieding, verhindert derhalve op zich niet dat Eemsland wordt aangemerkt als te goeder trouw in de zin van art. 3:61 lid 2 BW. Hierbij merkt het hof overigens op dat zelfs wanneer uit het Handelsregister duidelijk zou zijn gebleken dat een toereikende volmacht van [vertegenwoordiger appellant] ontbrak, dit op zich nog niet aan bescherming door art. 3:61 lid 2 BW in de weg had hoeven te staan (zie HR 12 januari 2001, NJ 2001, 157). 17. Gelet op het vorenoverwogene, rustte naar het oordeel van het hof - anders dan Emmaplein betoogt (memorie van grieven sub 4.20) - in de gegeven omstandigheden op Eemsland niet de plicht om voorafgaand aan haar aanvaarding d.d. 12 december 2000 het Handelsregister nogmaals te raadplegen, nu er zich ná de eerste raadpleging omstreeks 20 januari 2000 geen omstandigheid heeft voorgedaan die voor haar aanleiding had moeten zijn om te vermoeden dat daarin inmiddels een beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid van [vertegenwoordiger appellant] was ingeschreven. Het had integendeel op de weg van Emmaplein gelegen om uit eigener beweging melding te maken van bovenbedoelde toevoeging in het Handelsregister d.d. 9 maart 2000, waaruit een beperking van de volmacht van [vertegenwoordiger appellant] tot fl. 2.500.000,- bleek. 18. Emmaplein voert nog aan dat Eemsland mogelijk op de hoogte was van de toevoeging in het Handelsregister d.d. 9 maart 2000 en derhalve zal dienen te bewijzen dat zij het Handelsregister niet eerder opnieuw geraadpleegd heeft dan in januari 2001 (memorie van grieven sub 2.13). Aangezien de bewijslast ter zake van het gestelde niet te goeder trouw zijn van Eemsland op Emmaplein rust, nu laatstgenoemde zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan, en Emmaplein ter zake geen specifiek bewijsaanbod doet, zal het hof deze - overigens volstrekt onvoldoende onderbouwde - stelling van Emmaplein passeren. 19. Het betoog van Emmaplein dat Eemsland in de "course of dealing " alle tijd heeft gehad voor nader onderzoek naar het bestaan van een toereikende volmacht van [vertegenwoordiger appellant], welk onderzoek in haar visie in ieder geval had dienen te bestaan in navraag doen bij [directeur appellant], zijnde de - ten tijde van de raadpleging door Eemsland omstreeks 20 januari 2000 - enige in het Handelsregister ingeschreven vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder van Emmaplein (memorie van grieven sub 4.9 e.v.), snijdt naar het oordeel van het hof, gelet op het vorenoverwogene, evenmin hout. Dit betoog is immers gebaseerd op het hierboven verworpen uitgangspunt van Emmaplein dat ten tijde van bedoelde raadpleging uit het Handelsregister duidelijk bleek dat [vertegenwoordiger appellant] niet vertegenwoordigingsbevoegd was, terwijl naar het oordeel van het hof, zoals boven overwogen, voor Eemsland in de gegeven omstandigheden geen twijfel hoefde te bestaan omtrent het bestaan van een toereikende volmacht. 20. Voorts voert Emmaplein aan dat, nu het ging om een niet alledaagse, "majeure" transactie met een aanzienlijk financieel belang van fl. 12.000.000,-, Eemsland om die reden niet heeft mogen vertrouwen op het bestaan van een toereikende volmacht voor dit bedrag (memorie van grieven sub 4.14). Naar het oordeel van het hof behoefde het bedrag van de "bieding" ad fl. 12.000.000,- in de gegeven omstandigheden geen twijfel bij Eemsland te doen ontstaan omtrent het bestaan van een toereikende volmacht. Nu [directeur appellant] de onderhandelingen en besprekingen met betrekking tot dit "majeure" project willens en wetens (bijna) volledig aan [vertegenwoordiger appellant] alleen overliet, mocht Eemsland er redelijkerwijs op vertrouwen dat [vertegenwoordiger appellant] ook met betrekking tot een transactie van een dergelijke omvang bevoegd was. 21. Emmaplein voert voorts nog aan dat de omstandigheid dat het beweerdelijk aanbod géén clausulering bevat wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden aan toerekening van het handelen van [vertegenwoordiger appellant] aan Emmaplein in de weg staat, nu Eemsland er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet op mocht vertrouwen dat [vertegenwoordiger appellant] voor het doen van een dergelijk ongeclausuleerd aanbod een volmacht van Emmaplein had verkregen (memorie van grieven sub 4.14, nader uitgewerkt in de pleitnota in hoger beroep, p. 11 ad c). Naar het oordeel van het hof behoefde deze omstandigheid, gelet op het vorenoverwogene, geen twijfel bij Eemsland te doen ontstaan omtrent de vraag of [vertegenwoordiger appellant] een toereikende volmacht had. Een en ander laat onverlet dat deze omstandigheid een rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of Eemsland er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat zijdens Emmaplein in het stadium waarin de onderhandelingen zich op dat moment bevonden een dergelijk ongeclausuleerd bod werd gedaan. Zoals boven overwogen, dient deze vraag nog door de rechtbank te worden beantwoord. 22. Ten slotte voert Emmaplein aan dat [directeur appellant] pas kennis heeft genomen van het door [vertegenwoordiger appellant] gedane "aanbod" d.d. 27 januari 2000 nadat hij op de hoogte is gebracht van de aanvaarding daarvan door Eemsland d.d. 12 december 2000, en voorts dat [directeur appellant] zich aanstonds ná deze kennisneming - bij brief van 2 januari 2001 aan [makelaar van geintimeerde] - op de onbevoegdheid van [vertegenwoordiger appellant] heeft beroepen, zodat er geen sprake is van een niet-doen van [directeur appellant] dat de - aan Emmaplein toerekenbare - schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [vertegenwoordiger appellant] heeft opgewekt (memorie van grieven sub 4.15 e.v.). Dit verweer dient naar het oordeel van het hof te worden verworpen, nu sinds de litigieuze bieding d.d. 27 januari 2000 en het inroepen van de vertegenwoordigingsonbevoegdheid door [directeur appellant] op 2 januari 2001 bijna een jaar is verstreken, in welk jaar partijen bovendien voortdurend met elkaar en de gemeente Groningen contact hebben gehad ter uitvoering van de "formaliseringsvoorwaarde" die de bieding bevatte. Dat [directeur appellant] de bewuste brief van [vertegenwoordiger appellant] d.d. 27 januari 2000 naar zijn stelling niet eerder onder ogen heeft gekregen, dient in dit verband voor rekening van Emmaplein te blijven. 23. De grieven I en II treffen derhalve geen doel. De slotsom 24. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van Emmaplein als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (3 punten in tarief VIII). Het hof zal bepalen dat partijen van dit tussenarrest onmiddellijk cassatieberoep kunnen instellen. De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt Emmaplein in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Eemsland tot aan deze uitspraak op Euro 4.824,-- aan verschotten en Euro 11.844,- aan salaris voor de procureur; bepaalt dat tegen dit tussenarrest afzonderlijk cassatieberoep kan worden ingesteld. Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Kuiper en Van der Hoek, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 11 augustus 2004.